Het is zo’n dag. Het miezert. De wereld is grauw. Het weer is te onaantrekkelijk om de fiets te pakken. De auto dan maar, die vies is van opspattend regenwater, ramen die beslaan door vocht dat zich onder de linnen kap heeft genesteld. Het is geen weer om de krant te bezorgen, om boodschappen te doen, om te denken aan mooie dingen. Het is weer om in bed te blijven, in een grote stoel te zitten, om de krant te lezen, of een boek. Weer om de kast leeg te eten, de kat te aaien, om somber voor je uit te staren. Weer om te mopperen of stilzwijgend te mokken. Zo’n dag is het.
Maar
zo’n dag gaat voorbij.